Jonge artsen leren praten via een omweg

,

Gepubliceerd in Discours, maart 2014

Artsen rommelen liever wat aan dan dat ze professionele tolken inschakelen, blijkt uit onderzoek. De verplichte cursus Omgaan met een taalbarrière moet de koudwatervrees wegnemen.

In langzaam Arabisch legt de voice-over iets uit. Je kunt horen dat de stem moeite doet zich verstaanbaar te maken, maar de vierdejaars geneeskundestudenten ontgaat iedere betekenis. Ze zien een plaatje van twee mannen aan een tafel, de één is overduidelijk de dokter, de ander de patiënt. Dan verschijnt, naast allerlei Arabische tekens, kort de website ‘diabete.ma’ in beeld – het enige houvast.

Docent Kirsten Langeveld stopt het filmpje. “Jullie snappen natuurlijk waarom ik dit laat zien. Zo voelt het dus een patiënt te zijn die de taal niet beheerst”, zegt ze. “Kan iemand mij even kort uitleggen wat diabetes is?” Stilte in de zaal. “Een stofwisselingsziekte”, probeert iemand. “Dat is alles? Zou je dat nog beter kunnen uitleggen?”, vraagt Langeveld. “Dat je je bloedsuikerspiegel niet goed kunt regelen”, zegt een ander. Langeveld knikt aarzelend, niet helemaal tevreden. “Je ziet, zelfs in je eigen taal is het moeilijk zoiets uit te leggen.”

Sinds anderhalf jaar is het practicum ‘Omgaan met een taalbarrière’ een verplicht onderdeel van de masterfase van de geneeskundeopleiding in het AMC. Uit onderzoek blijkt namelijk dat een taalbarrière een negatieve invloed heeft op de gezondheid van patiënten, vertelt Jeanine Suurmond, die op de afdeling sociale geneeskunde werkt en het practicum samen met collega’s heeft opgezet. “Amerikaans onderzoek bewijst dat patiënten die een andere taal spreken de diagnose en de medicatievoorschriften minder goed begrijpen dan patiënten die dezelfde taal spreken als de arts. Bovendien hebben anderstalige patiënten meer kans op vermijdbare fouten, en moeten ze meer diagnostische tests ondergaan.” Bij de spoedeisende hulp krijgen ze minder snel een vervolgafspraak, maar ze worden eerder in het ziekenhuis opgenomen – waarschijnlijk omdat artsen het zekere voor het onzekere willen nemen. En dat leidt weer tot onnodig hogere kosten.

Toch wordt er nog te weinig gebruik gemaakt van professionele tolken, vertelt Suurmond. “Artsen rommelen liever wat aan dan dat ze een echte tolk inschakelen, blijkt uit onderzoek.” Suurmond deed met haar collega’s kleinschalig onderzoek om uit te vinden hoe dat komt. “Artsen denken dat het veel tijd kost om een tolk in te schakelen, ze overschatten de taalvaardigheden van hun patiënt, ze denken dat een tolk alleen nodig is bij héél ingewikkelde gesprekken, ze menen dat een familielid van de tolk ook prima kan dienstdoen als tolk, of ze denken dat de patiënt zelf een tolk inschakelt als hij dat nodig vindt – allemaal misvattingen.” Die misverstanden zijn echter relatief makkelijk recht te zetten. “De cursus is dan ook helemaal niet moeilijk. Het gaat er vooral om koudwatervrees weg te nemen.”

Als artsen al een vertaler inschakelen, maken ze vaak gebruik van een familielid van de patiënt, vertelt Langeveld de studenten. Voorafgaand aan het practicum moesten de studenten al een e-learning doen waarin de nadelen ‘informele tolken’ aan bod komen. Langeveld: “Intuïtief lijkt het een goede keuze: het familielid is een vertrouwd persoon voor de patiënt, en hij komt vaak tóch al mee.” Een informele tolk heeft echter veel nadelen. “Schaamte kan een rol spelen. Een familielid vertaalt misschien niet alles, omdat hij de patiënt wil beschermen. De patiënt durft op zijn beurt niet openlijk over zijn klachten te praten. Wanneer de kinderen optreden als tolk, is het bovendien maar de vraag of zij de moedertaal van hun ouders genoeg beheersen.” Met formele tolken heb je die problemen niet. “Professionele tolken zijn niet emotioneel betrokken, mengen zich niet in de discussie, vertalen ieder woord. En ze hebben een geheimhoudingsplicht.”

Denk nou niet dat het ‘gedoe’ is een tolk in te schakelen, houdt Langeveld de studenten voor. “Kennen jullie het Tolk en Vertaalcentrum Nederland? Je belt dat centrum, zegt welke taal je nodig hebt, en binnen een paar seconden heb je een tolk aan de lijn. Zo makkelijk!”

En dan nog iets: “In de Wet Geneeskundige Behandelingsovereenkomst staat dat de arts de plicht heeft begrijpelijke informatie te geven”, zegt Langeveld. “Met andere woorden: jij bent er verantwoordelijk voor als de patiënt je niet snapt.” Verwarring in het lokaal. “Maar als de patiënt nou geen geld heeft voor een tolk? Ze worden toch niet meer vergoed?”, vraagt een student. Langeveld knikt alsof ze deze vraag al verwacht had. “Sinds 2012 vergoedt de overheid inderdaad de tolken niet meer. Veel ziekenhuizen hebben daarom tegenwoordig een potje voor tolken. Geld is geen excuus.”

Toch is met een professionele tolk nog niet alles opgelost. Lang niet alle artsen weten namelijk met de tolken om te gaan. Sadiye Demirbilek (22), geneeskundestudent aan de Erasmus Universiteit, ondervond dit aan den lijve toen ze tolkte voor Turkse patiënten in een pilotproject voor tweetalige geneeskundestudenten. “Er ging van alles mis. Artsen stelden me niet voor aan de patiënt, en vertelden zelden wat het doel van het gesprek was. Dat leidde tot verwarring en onnodig tijdverlies. Vaak richtten de artsen zich volledig op mij. Ze praatten niet met de patiënt, maar over de patiënt. De patiënt zat er maar een beetje verlaten bij. Heel ongemakkelijk.”

Demirbilek wijdde haar keuze-onderzoek in het vierde jaar aan het onderwerp. Ze vindt dat een cursus omgaan met tolken verplicht onderdeel zou moeten zijn van het curriculum – nu is dat alleen nog in het AMC het geval. Demirbilek ondervroeg 85 geneeskundestudenten van het Erasmus en concludeerde dat 90 procent scholing over het onderwerp noodzakelijk vond. Ook liet ze een 29 studenten oefenen met een simulatiepatiënt, en concludeerde dat inderdaad een hoop misging.

Tijdens het practicum bij Langeveld mag student Peter de Graaff (24) oefenen ten overstaan van zijn studiegenoten. Hij zit tegenover een groot scherm waarop tolk Wilma El Barrah is geprojecteerd, er is verbinding via Skype. El Barrah doet zich voor als een Marokkaans patiënt, De Graaff belt een tolk om haar te kunnen begrijpen. Het begin van het gesprek verloopt rommelig: de drie praten tegelijk, zwijgen tegelijk. De Graaff kijkt verward wanneer de tolk een Arabisch verhaal afsteekt: wat is ‘ie nou aan het vertalen? Maar al snel krijgt het driegesprek structuur. De Graaff stelt een vraag, de tolk vertaalt, de patiënt antwoordt, het antwoord komt weer in het Nederlands bij De Graaf terug. “Zou mevrouw kunnen aanwijzen -” De Graaff onderbreekt zichzelf. “Ik bedoel: zou u kunnen aanwijzen waar de pijn zit?” Hij let goed op dat hij direct contact houdt met de patiënt, en zijn aandacht niet verschuift naar de tolk.

Na afloop zijn Langeveld en El Barrah tevreden. “Je stelde korte vragen, je maakte goed oogcontact met de patiënt”, zegt Langeveld. De Graaff vond het ‘wennen’. “Je praat eigenlijk via een omweg. Soms wilde ik nog iets aan mijn vraag toevoegen, maar dat kon niet meer, omdat de tolk al aan het praten was.” Hij ziet ook een voordeel: “Terwijl de tolk praat, kan ik nadenken wat ik verder nog wil weten.” Het viel eigenlijk reuze mee, concludeert hij. “Ik zou er niet voor terugschrikken in de toekomst die tolkentelefoon te bellen.”