‘Ik hou van de nacht’

,

Dit artikel verscheen eerder in Kwintes Magazine

Voor Kwintes maak ik portretten van psychiatrisch patiënten en medewerkers. Zo sprak ik Alfred en Ilse. Over het bewogen leven van een laatbloeier, en de voelsprieten voor verborgen talenten.

Alfred (64) studeerde aan de universiteit en kreeg een interessante baan bij een effectenkantoor. Maar hij raakte in de war en belandde op straat. Het bewogen en gepassioneerde leven van een laatbloeier.

“Ik zoek de vorm van het bestaan. Dat hoor je terug in mijn pianostukken. Ik schijn talent te hebben voor piano. Jammer dat de radio geen interesse heeft.

Ik schilder ook. Het was Ilses idee, zij dacht dat ik daarvoor ook talent had. Nou, kijk maar om je heen: mijn werk is van grote kwaliteit. Ik heb er zelfs één verkocht! Tachtig euro kreeg ik ervoor.

Verder ontwerp ik spellen, en ik schrijf gedichten. Vooral ‘s nachts. Ik ga al om zes uur naar bed – ik heb een hekel aan avonden – dus rond half één kan ik wel weer opstaan. Ik hou van die aparte sfeer: terwijl iedereen maar ligt te slapen, schrijf ik mooie dingen. Lekker, met een biertje erbij. Soms ga ik buiten vogeltjes voeren, en kijk ik naar de maan. Ik verveel me nooit, er is altijd inspiratie ‘s nachts.

Ik ben een laatbloeier: pas rond mijn vijftigste begon ik met creatieve dingen. Misschien komt het omdat ik eerder niet in de geschikte omgeving was.

Jaren geleden zwierf ik rond met een groep door Nederland. Rotterdam, Amsterdam, Overijssel, we zijn eigenlijk overal geweest. Nee, vrienden waren het niet. Het waren zwervers. We waren bij elkaar omdat dat handiger was voor de inkopen. Het was mooi, de totale vrijheid. Ken je Swiebertje? Nou, zoiets. Maar het was ook hard. En koud. En we hadden vaak gedoe met de politie. Ik ben heel sterk, maar op een gegeven moment was ik op. Toen kwam ik bij het Leger des Heils terecht, daar heb ik zeven jaar gewoond.

Ik heb niet veel gewerkt in mijn leven, maar ik heb ontzaglijk veel gedaan. Een jaar lang woonde ik bijvoorbeeld op de Canarische eilanden, in een schitterend appartement. Veel zwemmen en vissen, veel naar kroegen en marktjes. Mijn moeder was heel rijk, zij betaalde.

Toen ik jong was, heb ik de hbs gedaan, en daarna vijf jaar sociale wetenschappen aan de universiteit. Niet afgemaakt trouwens, geen zin meer. Ik kreeg een interessante baan bij een effectenkantoor, waar ik voornamelijk beursberichten moest doorsturen. Ik ben ook nog vijf jaar verloofd geweest. Maar ik raakte in de war, ik werd opgenomen in het Willem Arntzhuis. Onder andere. Jawel mevrouw, een bewogen leven, nogal gepassioneerd ook. Maar zo ben ik nu eenmaal. Ik heb wat crises gekend, maar al bij al heb ik het toch aardig gered.

Ik heb het gevoel dat ik nu op mijn hoogtepunt kom. In het Leger des Heils speelde ik ook wel eens piano, maar daar waren niet de juiste mensen. Hier kwam ik medewerkers tegen die films maakten. ‘Dit is de kans van je leven!’, dacht ik. Er zijn nu al negen films met mijn pianomuziek zijn gemaakt. 4.000 keer bekeken op YouTube. Iedere keer als de medewerkers komen, vraag ik naar de cijfers.

Componeren is een ingewikkeld proces. Het begint met een woord, bijvoorbeeld ‘innocenzia’. Bij het woord hoort een beeld, als ik dat eenmaal in mijn hoofd heb, komen de klanken vanzelf. Misschien dat ik daarom ook talent heb voor schilderen: dat gaat ook over beelden. Maar zonder Ilse was ik er niet aan begonnen. Wij zijn echt een superstel, we maken de mooiste dingen.”

******

‘Soms duurt het jaren voordat iemand durft’

Ilse Broekman (27) heeft speciale voelsprieten: ze ontdekt voor bewoners activiteiten die hen doen stralen. Maar eerst moet er een veilige basis zijn, dan pas kan ze gaan ‘prikkelen’.

“Ik zoek naar ‘verborgen talenten’ van de bewoner. Iets wat hij kan leren, en waarin hij kan stralen. De weg ernaartoe is belangrijker dan het eindresultaat. Als iemand zegt: ‘Misschien wil ik iets met sport’, dan gaat het er niet om dat ik hem een week later op een sportclub heb gezet. Het gaat juist om de zoektocht: wat vind je fijn, waarom is het eng, wat kun je leren?

Ik vind het daarom belangrijk dat ik de bewoners goed ken. Eerst moet er een veilige basis zijn, dan pas kan ik gaan prikkelen. Toen ik hier vijf jaar geleden begon als woonbegeleider, deden de bewoners nauwelijks activiteiten, terwijl ik merkte dat er wel behoefte was. Af en toe kwamen er vrijwilligers van buitenaf om wat met de bewoners te doen, maar – hoe goed bedoeld ook – dat werkte dus niet. Je moet eerst vertrouwen opbouwen.

Van mijn leidinggevenden kreeg ik de kans de activiteiten op te zetten. Sjoelen, koken, Engelse les, mozaïeken – bijna iedere bewoner doet nu wel wat. De één iedere week, de ander twee keer per jaar – en dat is dan al een hele stap.

Alfred is een heel inspirerende man, we hebben duidelijk een klik. Hij heeft zo’n bewogen leven gehad, zijn verhalen intrigeren mij. Hij is ook heel muzikaal: kan geen noot lezen, maar speelt prachtig. Zelf kan ik één riedeltje op de piano – dat was de ingang. Steeds wanneer ik bij hem langskwam, vroeg ik of ik dat riedeltje mocht spelen. ‘Je kan er niks van!’, riep hij dan plagerig. Ik zei dat ik weer andere dingen kon, schilderen bijvoorbeeld. Zouden we dat eens samen proberen? We hebben een stappenplan gemaakt. We begonnen met Donald Duck. Ik printte plaatjes, hij trok ze over met carbonpapier en kleurde ze met verf in. Steeds gingen we een stapje verder, iedere keer flikte hij het om er weer iets van te maken.

Om die eigen kracht van de bewoners te vinden, heb ik een soort voelsprieten. Ik luister goed naar hun verhalen, ook naar flarden in het voorbijgaan. Oh, die houdt dus van vogeltjes. Dat sla ik op. En dan, heel voorzichtig, stapje voor stapje, probeer ik het te introduceren: zullen we niet eens naar de boerderij gaan, kijken of dat wat voor je is? Soms duurt het jaren voor iemand durft.

Het leuke met Alfred is dat hij zich laat uitdagen. Hoe harder hij roept dat ‘ie het niet kan, hoe meer het bij mij gaat kriebelen. Voor schilderen heb je concentratie nodig, en rust. Alfred heeft juist een korte spanningsboog, hij wil snel resultaat zien. Dat kun je ook verwachten bij iemand met een alcoholprobleem en een gokverslaving. Soms zei ‘ie bij het schilderen: ‘Nou, dan laat maar hoor!’ Ok, zei ik. ‘Dan laten we het, maar dan kom je dus niet verder met je werk’. Dat wilde hij dan ook weer niet. Zo hebben we – bij het schilderen althans – toch een zekere vasthoudendheid bereikt.

Kijk, het gaat natuurlijk niet om dat schilderen zelf. Ik gun hem gewoon die trots. Zijn schilderijen hangen nu te pronken op die geel doorrookte nicotinemuur van hem. De glinstering in zijn ogen als hij over zijn kunstwerken begint: ik krijg al een lach op mijn gezicht als ik er alleen maar aan denk.”