Interview met Philip Huff over huiselijk geweld. ‘Ik wilde gehoord worden. Ook door mensen die wegkeken’

,

Ik interviewde Philip Huff voor dagblad Trouw over zijn nieuwe boek Wat je van bloed weet, waarin hij schrijft over het geweld van zijn ouders in zijn jeugd. ‘De buren bonkten soms op de muren, dat was blijkbaar het maximale dat ze meenden te kunnen doen.’

“Soms denk ik dat het kind dat ik was een spons was die zich helemaal volzoog met woede en agressie – en dat als iemand nu ergens op drukt al die ellende eruit komt.’ Het is één van de weinige keren dat de hoofdpersoon in Philip Huffs (37) roman Wat je van bloed weet direct, in ik-vorm, over zichzelf spreekt – hij zit dan ook bij de therapeut. Het hele boek door wordt hij met ‘je’ aangesproken: ‘Je moeder slaat jullie – in de auto, naast de auto, op de parkeerplaats, op het grindpad voor de deur, thuis.’ Alsof de lezer zijn eigen geschiedenis wordt verteld.

Huff schreef een boek over de ‘lange lijnen van huiselijk geweld’. We volgen de ‘je’ als 7-jarig jongetje, voortdurend zijn adem inhoudend om de sfeer in huis niet te verpesten; we lezen hoe hij als student worstelt met zijn woede en schuldgevoel ten opzichte van zijn nog thuis wonende broertje; we leren hem kennen als jonge man, niet wetend of hij ooit aan kinderen moet beginnen. De groeiende beklemming, die ook overslaat op de lezer, is er ook fysiek; van kinds af aan kampt de ‘je’ met een drukkend gevoel op de borst. Het is Huffs meest persoonlijke roman, zegt hij. “Omdat er veel autobiografische details in zitten. Maar dat wil niet zeggen dat mijn andere romans niet ook heel persoonlijk zijn. Ik schrijf in principe altijd om mezelf iets beter te begrijpen.” De je-vorm hielp om toch wat afstand te houden: “Je kan met die aanspreekvorm heel intieme ontboezemingen doen en die bij de lezer neerleggen”.

Lange tijd hield je dit onderwerp af, en wilde je er ook in interviews niet veel over kwijt. Wat is er veranderd?
“In mijn omgeving heb ik nu veel mensen met jonge kinderen. Als je een nichtje in bed stopt, heractiveer je allerlei herinneringen uit je eigen kindertijd. Dan ga je vanzelf nadenken over ouderschap en opvoeding. Er drongen zich allerlei gevoelens op die ik wilde verwoorden. Ik sta op een interessant punt: ik kan dertig jaar terugkijken met nog heel levendige herinneringen, tegelijk is er ook nog veel toekomst.

“Daarnaast denk ik dat de tijdgeest meespeelt. Lange tijd overheerste het mechanisme dat ook in het boek zit: niet praten over wat er thuis gebeurt, omdat je je ouders niet wil beschamen. Ik geloof dat er nu wat meer ruimte komt voor dit soort verhalen – zie ook de overtuigende roman van Manon Uphoff over haar traumatiserende jeugd. Toch zijn er nog steeds interviewers die me als eerste vragen: ‘Kun je dit je ouders wel aandoen?’ Maar ik heb het gevoel dat er ook een tegenbeweging gaande is, die nu juist eens het perspectief van het kind als uitgangspunt neemt.

“Ik heb veertien jaar over dit boek gedaan. Ik hoop dat dit niet te onbescheiden klinkt, maar ik wilde me niet haasten, omdat ik zeker wilde weten dat ik het zo gezegd kon krijgen zoals ik het wilde zeggen. Je gaat ook niet proberen het pianoconcert van Beethoven te spelen voordat je de Vlooienmars in de vingers hebt.”

Is je boek een waarschuwing?
“Je hoopt natuurlijk dat een literair werk meerdere dingen zegt. Maar een waarschuwing heb ik er zeker ook geprobeerd in te leggen. Weet je wel wat de gevolgen zijn van chronische blootstelling aan stress en gewelddadig gedrag van ouders? Het is een soort cultureel cliché om te zeggen dat zo’n verleden ‘achter je ligt’, maar mijn ervaring is dat het helemaal niet zo werkt.”

In Wat je van bloed weet wordt het broertje van de hoofdpersoon op 17-jarige leeftijd na veel blowen opgenomen in een psychiatrische kliniek. Ineens wordt duidelijk dat mishandeling veel grotere gevolgen heeft dan een blauwe plek of een gebroken vaas. ‘Verwacht je nu echt dat een van ons drie nog ooit ‘normaal’ wordt?’, zegt de hoofdpersoon nijdig tegen zijn oudere zus. ‘Vergeet het maar!’ Zijn broertje zit in een psychiatrische kliniek, de zus heeft een te hoge bloeddruk en zelf heeft de hoofdpersoon, net als Huff, problemen met zijn hart. ‘… papa en mama hebben het verneukt, ze hebben een risico genomen, en het komt niet meer goed. Met geen van ons drieën. En ondertussen zitten zij (..) gewoon thuis en hebben nergens last van.’

Het boek gaat niet enkel over mensen die iets ergs is overkomen, benadrukt Huff. “Vervolgens draait het erom: hoe ga je daarmee om? De kinderen in mijn boek hebben het voornemen niet te worden als hun ouders. Daarin hebben ze zelf verantwoordelijkheid. De hoofdpersoon zegt in het boek dat-ie geen zin in therapie heeft, want hij heeft het al een keer meegemaakt, en dan moet hij er óók nog over gaan praten. Maar als je ermee om wilt kunnen gaan, zul je werk moeten verzetten. Dat is, om Albert Camus te citeren, wat vrijheid betekent: het gevoel dat je het anders kunt doen en niet veroordeeld bent tot het herhalen van fouten.”

De ouders hebben hun traumatische jeugd wel doorgegeven.
“Ja. En de verteller komt op een punt dat-ie begrijpt dat z’n ouders ook hun kruis hebben om te dragen, maar hij zegt: ‘Dat is jullie kruis. Ik kan jullie daarbij niet helpen, want ik heb zelf mijn gedoe al.’ En dan kom ik bij Hella S. Haasse: je hebt zelf de verantwoordelijkheid om wat je doorgegeven krijgt, op vodden en oud roest te sorteren. Dat die ouders dat zelf niet doen is tragisch, maar dat is een ander boek.

“Maar ik ben blij dat je erover begint, want dit vind ik spannend: het laatste wat ik wil, is dat het net lijkt of ik heel rancuneus ben, of een blinde vlek heb voor de tragiek van mijn ouders.”

De buitenwereld wist heel goed wat er gaande was en toch deed niemand iets. Hoe komt dat, denk je?
“Ik heb daar heel veel over nagedacht en ik kom er niet uit. In het boek wonen de hoofdpersonen in een vrijstaand huis, maar wij hadden wél buren. Als mijn ouders ruzie maakten, bonkten de buren op de muur. Dat was blijkbaar de maximale ruimte die zij voelden om corrigerend op te treden binnenshuis bij mijn ouders. Maar als je hoort dat mensen zo tekeer gaan in een huis met jonge kinderen, dan dóé je daar toch wat aan? Een oud-lerares vertelde mij: ‘Iedereen wist ervan en op feesten en partijen hielden we elkaar op de hoogte’. Daar kan ik echt niet bij.

“Er heerst een soort obsessieve overtuiging dat wat achter de voordeur gebeurt privédomein is, daarover mag niemand wat zeggen. En er is een soort valsheid in het vocabulaire. We noemen het ‘huiselijk geweld’, wat impliceert: het hoort in dat huis – haast alsof het iets gezelligs is – het is van die mensen, niet van ons. Ik ben zo iemand die er meteen wat van zegt als een ander voordringt in de rij op Schiphol. Omdat ik denk dat we elkaar moeten corrigeren. Ik weet hoe het is als dat niet gebeurt.”

Speelt daarbij ook een rol dat het zich afspeelde in het ‘keurige’ milieu van ’t Gooi?
“Zeker. De drang om de schone schijn op te houden ontneemt heel erg het zicht op wat er achter die façade gebeurt. Als witte man met een universiteitsdiploma heb ik een hoop privileges, maar die beschermen niet tegen alle vormen van ellende.”

Hoe is het voor je broer en zus dat je dit verhaal nu naar buiten brengt?
“Mijn broer vindt het eigenlijk wel prettig. Hij merkt dat er vooroordelen zijn over hem en over zijn relatie met onze ouders. ‘Lees eerst Philips boek maar’, kan hij nu zeggen. Mijn zus vindt het niet fijn, omdat een deel van haar leven wordt geopenbaard zonder dat ze daar zelf iets over te zeggen heeft. Dat snap ik heel goed. Ik probeer zo goed mogelijk rekening te houden met haar.”

Hoe maak je de afweging om het dan tóch te doen?
“De afweging is dat ik nu mijn emotionele waarheid over mijn jeugd wilde vertellen. Schrijven houdt ook in dat je daarmee altijd een paar mensen in je naaste omgeving pijn doet. Dat is stoer noch artistiek, ik vind dat echt helemaal niet fijn. Tegelijkertijd denk ik dat de schrijver de plicht heeft over de materie van het leven te schrijven. Als schrijver koester je de illusie dat het belang van het boek ontstaat door hoe goed je de materie behandelt, en hoop je dat je daarmee ook de pijn van je zus legitimeert en de schaamte van je jeugd overwint. Het boek als podium geeft me de plicht er iets mee te doen.”

Hebben je ouders het gelezen?
“Nee. Ik heb ze wel verteld dat dit boek eraan komt en waar het over gaat. Maar ik heb ze niet aangeboden het vooraf te lezen. Dit zijn de gevolgen van hun eigen gedrag. Je kunt niet overal mee wegkomen. Ik ben absoluut niet uit op wraak. Als mensen dat denken, dan hebben ze niks begrepen van de machtsbalans tussen ouders en kinderen.

“Het is geen wraak, het is gehoord willen worden. Niet per se door mijn ouders, ook door al die mensen die op feestjes en partijtjes over ons praatten, maar er niks aan deden. Gehoord worden ook door alle mensen die ik heb ontmoet op een moment dat ik ze dit zelf nog niet kon vertellen: de ouders van exen, de exen zelf, de vriendjes van vroeger. En door alle mensen die ik nooit ontmoet heb en ook nooit zal ontmoeten, maar met wie ik via dit boek hopelijk toch een wezenlijk gesprek kan hebben over dit onderwerp.”

Gepubliceerd in Trouw, 19 februari 2022