Pluk van de Petteflet in het Arabisch

,

Gepubliceerd in Trouw, 2017

Kinderboekenschrijver en -illustrator Marit Törnqvist stelde voor vluchtelingenkinderen een boek samen met Arabische vertalingen van Nederlandse kinderverhalen. Ze hoopt dat meer mensen, net als zij, bevriend raken met een vluchteling.

Marit Törnqvist kijkt naar de Arabische letters op de achterkant van de felblauwe boekenkaft. “Er staat: ‘Dit is een boek voor jou, een cadeautje om te zeggen dat je welkom bent in Nederland.'” Ze gniffelt ondeugend. “Dat vind ik nou zó leuk. Het kan me niet schelen wat sommige mensen denken over vluchtelingen. Ik heb hier gewoon neergezet dat ze welkom zijn.”

Kinderboekenschrijver en -illustrator Törnqvist stelde een bundel samen vol Nederlandse klassiekers zoals Jip en Janneke van Annie M.G. Schmidt en Kikker van Max Velthuijs – in Arabische vertaling. De vijfduizend exemplaren van ‘Een boek voor jou’ worden verspreid onder Arabisch sprekende kinderen die onlangs als vluchteling in Nederland zijn aangekomen.

In een kleine woonkamer in Weesp houdt de tienjarige Hanan Borhom het boek omhoog. Het is opengeslagen bij haar lievelingsverhaal, IJsbeer in de tropen van Hans de Beer. “De ijsschots wordt steeds kleiner, de ijsbeer gaat een andere plek zoeken”, legt ze Törnqvist uit terwijl ze de bladzijde omslaat. “‘Waarom ben je zo wit?’, vragen de dieren in Afrika. De ijsbeer zegt: ‘In mijn land is alles wit'”, vertaalt Hanan uit het Arabisch.

Op school zijn er geen Arabische boeken, zegt ze. “Mag niet! We mogen op school alleen Nederlands praten, Arabisch mag op straat.” Hanan zit sinds een half jaar in een zogenoemde ‘schakelklas’ om Nederlands te leren. Samen met haar vader Mohammad (38) en zusje Rita (5) vluchtte ze uit Syrië. Anderhalf jaar geleden kwamen ze met z’n drieën aan in Nederland – Hanan en Rita’s moeder moest achterblijven in Syrië, omdat zij als verpleegkundige geen toestemming kreeg de stad te verlaten.

“In de afgelopen vijf jaar zijn we alles verloren”, zegt vader Borhom in het Engels – zijn Nederlands is lang niet zo goed als dat van zijn dochters. “Vooral de kinderen is een hoop afgepakt. Ze konden niet meer buitenspelen, geen muziek maken. Ik doe er nu alles aan om het leven voor Hanan en Rita weer zo normaal mogelijk te laten zijn. Alle beetjes helpen daarbij, ook een voorleesboek.”

Zomerverblijf
Borhom leerde Törnqvist een jaar geleden kennen in een noodopvanglocatie voor vluchtelingen in Amsterdam, waar Törnqvist rondhing. Ze raakte met Borhom in gesprek, en nodigde hem en de meisjes uit bij haar thuis. Het ‘normale leven’, daarbij horen ‘normale’ contacten met andere mensen, weet Törnqvist. “Ik draai het graag om”, legt ze uit.

“Stel dat Amsterdam was platgebombardeerd. Ik zou hebben en houden moeten achterlaten, en aankomen in een land waarvan ik misschien niet eens de naam weet. Ik ken de taal niet, de regels en cultuur niet. Ik ken er niemand. Wat zou ik dan wensen?” Ze is even stil. “Nou, bijvoorbeeld dat er iemand het centrum binnenloopt, me een hand schudt en vraagt wie ik ben. Dus dat ben ik gaan doen.”

Ze begon in Zweden, in de zomer van 2015. Törnqvist, die half-Zweeds is, vond de stroom vluchtelingen die destijds Zweden binnenkwamen zo ongeveer in de achtertuin van haar zomerverblijf, waar vlak in de buurt een asielzoekerscentrum was geopend. Uit nieuwsgierigheid ging ze met haar vijftienjarige dochter een kijkje nemen, en werd meteen uitgenodigd om te komen eten. Ze nam kleurpotloden mee en kinderboeken die ze zelf had geïllustreerd.

‘Regelmevrouw’
Met sommige vluchtelingen sloot ze vriendschap, Törnqvist ging er vaker eten en nodigde hen uit bij haar thuis. In haar boeken werd wat gebladerd, maar ze werden ook snel weer terzijde gelegd. “Totdat ik een Arabische vertaling meenam van ‘De rode vogel’, een boek van Astrid Lindgren, dat ik heb geïllustreerd.

In een mum van tijd verzamelde zich een hele groep rond dat boek. De mensen gingen er nog net niet aan trekken.” De rode vogel gaat over twee arme weeskinderen, en speelt zich af in Zweden. “Op de platen zagen de vluchtelingen de omgeving waarin ze zelf terecht waren gekomen – maar dan met hun eigen taal erbij.”

Blijkbaar spreken illustraties niet altijd voor zich: “Ineens besefte ik dat de Zweedse woorden in de andere prentenboeken hen hadden afgeschrikt. In een wereld waarin je werkelijk niets begrijpt, denk je al snel: dat is niet voor mij, het is iets van hún.” Iedereen wilde het Arabische Rode vogel-boek hebben, maar Törnqvist had maar één exemplaar.

Thuisgekomen mailde ze haar uitgever en de familie van Astrid Lindgren, die over de rechten van Lindgrens werk beschikt: zou het niet mooi zijn als alle vluchtelingen het Zweedse verhaal in hun eigen taal konden lezen? “Iedereen was enthousiast. Ik heb nauwelijks iets hoeven doen.” Een paar maanden later werden 15 duizend Arabische vertalingen van ‘De rode vogel’ uitgedeeld aan vluchtelingenkinderen in Zweedse azc’s.

Intussen werd Törnqvist als ‘regelmevrouw’ steeds bekender onder de vluchtelingen in haar Zweedse dorp. Ze schreef voor hen brieven naar instanties, organiseerde doktersafspraken en bood een luisterend oor. Dat begon met Ahmad, een 21-jarige danser uit Syrië in wier donkere ogen ze een diep verdriet herkende. Na de zomer hield ze contact met hem, vanuit Nederland skypete ze bijna dagelijks urenlang met de jongen die de wanhoop nabij was. Uiteindelijk lukte het haar versneld een verblijfsvergunning voor elkaar te krijgen. “Dat moment heeft veel betekend. Het was nu overduidelijk: je kan dus wél iets doen.”

Hoewel ze in Nederland skypete en appte met Ahmad en haar andere contacten in het Zweedse azc, miste Törnqvist de chaotische gezelligheid van de vluchtelingenvrienden aan haar keukentafel. Dus liep ze in Amsterdam de noodopvang bij haar om de hoek binnen. “Een beetje kletsen, wat tekenen met de kinderen.”

Ze raakte aan de praat met Mohammad Borhom. “Zo aardig en betrokken bij zijn dochters. Ik dacht meteen: ‘die moet ik vasthouden’.” Ze vroeg zijn telefoonnummer zodat ze contact konden houden – ook toen hij en zijn dochtertjes kriskras door het land van azc naar azc werden overgeplaatst, en uiteindelijk een woning kregen in Weesp.

Naast de familie Borhom raakte Törnqvist bevriend met een ander jong Syrisch gezin, en ontfermde ze zich over een ‘Nederlandse’ Ahmad, een jonge student.

Vriendschappen
Eigenlijk, bedacht Törnqvist, zou iederéén ‘een Ahmad of Mohammad’ moeten hebben. Toen ze het initiatief nam voor ‘Een boek voor jou’, besloot ze dan ook zo veel mogelijk collega’s erbij te betrekken. ‘Stel dat een heleboel kinderboekenmakers azc’s zouden bezoeken en met groepjes kinderen en hun ouders kennis zouden maken, gewoon met potlood, papier en boeken’, schreef ze in een mail aan haar collega’s. Ze kreeg ruim honderd enthousiaste reacties van kinderboekenmakers die bereid zijn minimaal één keer op bezoek te gaan bij een azc. Stiekem hoopt Törnqvist dat de ontmoetingen van collega’s met vluchtelingen ook tot vriendschappen zullen leiden.

In de huiskamer in Weesp eten Rita en Hanan de zelfgebakken koekjes die Törnqvist voor ze heeft meegenomen. Vader Borhom bladert door ‘Een boek voor jou’. Jip en Janneke en Pluk van de Petteflet zijn tot nu toe zijn favoriet. “Al zijn die namen wel héél moeilijk uit te spreken”, grinnikt hij.

Niet alle verhalen waren geschikt om in het boek op te nemen, vertelt Törnqvist later. “Ze moesten aansluiten bij de leefwereld van de kinderen. Verhalen met te veel poep en pies vielen af, evenals verhalen waarin typisch Nederlandse humor zat, zoals grapjes over Sinterklaas. Toch staat het boek nog vol dingen die bij ons anders zijn dan bij hen.”

De omslag toont Törnqvists illustratie van de Amsterdamse Westertoren. ‘Een kérk op een boek voor moslims?’, vroeg de vormgever. “Daar had ik nog niet over nagedacht”, vertelt Törnqvist. “Ik heb de tekening meteen doorgestuurd naar Mohammad en andere Syrische vrienden, gevraagd: ‘kan dit?'” ‘Wat een wáánzin’, antwoordden haar vrienden. ‘Wat denken jullie over ons? Natuurlijk kan dit! Nederland staat toch vol met kerken?’

Borhom ziet in ‘Een boek voor jou’ vooral overeenkomsten met de kinderboeken die ze in Syrië hebben achtergelaten, zegt hij. “Alleen het taalgebruik is anders: jullie gebruiken meer spreektaal dan wij”, zegt hij. “Maar de verhalen zelf verbaasden me niet. De wolf en de zeven geitjes hebben we in Syrië ook. Ik denk dat de verhalen die we aan onze kinderen willen vertellen, over de hele wereld vergelijkbaar zijn.”